Procedure voor het meten van laagdikte - ISO 2360

laagdikte- ISO 2360

Procedure voor het meten van laagdikte - ISO 2360

6 Procedure voor het meten van laagdikte

6.1 Kalibratie van instrumenten

6.1.1 Genral

Elk instrument moet vóór gebruik worden gekalibreerd in overeenstemming met de instructies van de fabrikant, met behulp van geschikte kalibratienormen. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan de beschrijving in clausule 3 en aan de factoren beschreven in clausule 5. Om veranderingen in de geleidbaarheid als gevolg van temperatuurschommelingen tot een minimum te beperken, moeten het instrument en de kalibratiestandaarden op het moment van kalibratie een temperatuur hebben die dicht bij de temperatuur van de te meten items.
OPMERKING Indien nodig moeten tijdens de bepalingen ook kalibratiecontroles worden uitgevoerd om drift van het instrument te voorkomen.

6.1.2 Kalibratienormen

De instrumentkalibratie moet worden uitgevoerd met behulp van ten minste twee standaarden van verschillende en bekende diktes. Een van deze normen kan van het ongecoate basismateriaal zijn.
OPMERKING 1 Van dergelijke normen moet de dikte herleidbaar zijn tot een certificeerbare bron.
De elektrische geleidbaarheid en magnetische permeabiliteit van zowel coating- als basismaterialen moeten identiek zijn aan die eigenschappen van de te meten onderdelen.
OPMERKING 2 Aangezien kalibratiestandaarden onderhevig zijn aan slijtage en verslechtering in de loop van de tijd en bij gebruik, moeten ze periodiek opnieuw worden gekalibreerd en/of vervangen met lokaal vastgestelde tijdsintervallen of na overleg met de fabrikant.

6.1.3 Verificatie

De elektrische eigenschappen van het basismateriaal van de ijkstandaarden moeten gelijk zijn aan die van het basismateriaal van het proefstuk.
OPMERKING Om hun geschiktheid te bevestigen, moeten de meetwaarden die zijn verkregen met het basismateriaal van de ongecoate kalibratiestandaard en met die van het testmonster worden vergeleken.
Indien de dikte van het basismateriaal de kritische dikte, zoals gedefinieerd in 5.3, overschrijdt, wordt de diktemeting niet beïnvloed door de dikte van het basismateriaal.
Indien de kritische dikte niet wordt overschreden, moet de dikte van het basismateriaal voor de test en voor de kalibratie gelijk zijn. Als dit onder praktische omstandigheden niet mogelijk is, kan het mogelijk zijn om ofwel de standaard ofwel het testmonster te ondersteunen met een voldoende dikte van een materiaal met vergelijkbare elektrische eigenschappen om de aflezingen onafhankelijk te maken van de dikte van het basismateriaal. Als deze methode wordt gebruikt, moeten tests worden uitgevoerd om te bevestigen dat deze acceptabel is en om de aanwezigheid van eventuele extra fouten vast te stellen. Als de kromming van het te meten gecoate oppervlak zodanig is dat kalibratie op een plat oppervlak onmogelijk is, moeten de gebruikte normen voor kalibratie moeten dezelfde kromtestralen hebben als het te meten monster, tenzij een speciale sonde wordt gebruikt die de invloed van de kromming compenseert.

6.2 Bepaling

6.2.1 Genral

Bedien elk instrument in overeenstemming met de instructies van de fabrikant, met voldoende aandacht voor de factoren vermeld in clausule 5.
Controleer de kalibratie van het instrument, met behulp van geldige kalibratiestandaarden, op de testlocatie elke keer dat het instrument in gebruik wordt genomen en met regelmatige tussenpozen tijdens gebruik (minstens één keer per uur) om een ​​goede werking te garanderen (zie 6.1).
De voorzorgsmaatregelen vermeld in 6.2.2 tot 6.2.6 moeten in acht worden genomen.

6.2.2 Oppervlaktereinheid

Alvorens metingen uit te voeren, verwijder alle vreemde stoffen zoals vuil, olie, vet en corrosieproducten van het oppervlak van de normen en het testmonster, zonder enig coatingmateriaal te verwijderen.

6.2.3 Basismetaaldikte

Controleer of het basismateriaal de kritische dikte overschrijdt (zie 5.3). Als dit niet het geval is, gebruikt u ofwel de back-upmethode beschreven in 6.1.3 of zorgt u ervoor dat de kalibratie is uitgevoerd op een kalibratiestandaard met dezelfde dikte en elektrische eigenschappen als het testmonster.

6.2.4 Randeffecten

Voer geen metingen uit in de buurt van een rand, gat, binnenhoek enz. van een proefstuk, tenzij de geldigheid van de kalibratie voor dergelijke metingen is aangetoond (zie bijlage B).

6.2.5 kromming

Voer geen metingen uit op een gekromd oppervlak van een proefstuk, tenzij de geldigheid van de kalibratie voor dergelijke metingen is aangetoond.

6.2.6 Aantal metingen

Een aantal metingen op dezelfde plek, eventueel met een sondemal, geeft informatie over de herhaalbaarheid (standaarddeviatie) van het instrument en zijn sonde op dat moment en bij de te meten dikte.

NOTITIE:

Uit deze standaarddeviatie kan een variatiecoëfficiënt, V, worden berekend. V kan in verschillende diktes worden aangebracht.
Een aantal metingen uitgevoerd door de sonde tussen elke meting te verplaatsen, en binnen een gespecificeerd gebied op het gecoate oppervlak, zal informatie verschaffen over de herhaalbaarheid van het instrument en de coating binnen dat gespecificeerde gebied.

Als een coatingoppervlak ruw is of als het bekend is dat de testspecimens grote diktegradiënten hebben over hun oppervlak (bijvoorbeeld vanwege de grootte en/of vorm), moet de oorsprong van meetvariaties worden vastgesteld door middel van meerdere metingen.

Procedure voor het meten van laagdikte - ISO 2360

Reacties zijn gesloten